Psalm 1

1.

t Zal good goan met nen kearl den vaste steet

en neet op n trad met goddeloozen geet,

neet stoan blif woer de leu in t duuster waandelt,

neet daale zit woer gruetse proaters haandelt,

mer, alle daage fàel op t Woord van God,

et leawn vedan wil zeukn in Zin gebod.

2.

Want hee zal wean zoo as nen boom den good

en vaste steet met wotteln in de groond;

in t friske grùs en an ne waaterbàkke

met aaltied greune blaann an zinne tàkke.

Hee gef op tied zinn vruchen umm te plukn,

et geet um good, alns wat hee dut zal lukn.

3.

Mer goddeloozen dee doewnuereg zeent

vegoat as kaf dàt votweejt op de weend.

Wonear God spràk valt goddeloozen umme;

van al wat kwoad is veen iej niks wierumme.

Wee good dut zal in eeweghaejd bestoan,

mer n weg van slàchte leu wort vot edoan.

“Good goan” is een markante Twentse afscheidsgroet. Letterlijk: “Goed gaan”. Zoals met meer Rijssense woorden het geval is krijgt deze groet in de context van de psalmen een veel diepere en rijkere betekenis. Je kunt dan denken aan de Franse groet “A Dieux”, (Ga) Met God. En zo komt de term “good goan” heel dicht in de buurt van de uitdrukking “welgelukzalig” zoals de Statenvertaling die hanteert.

Het tweede couplet heb ik om moeten vormen omdat aanvankelijk het woord “duchn” in de betekenis van “vrezen” er in voorkwam. Dit woord laat ik voortaan weg, voor een verklaring verwijs ik naar wat ik onder de knop “uitleg” daarover geschreven heb. De meeste vertalingen spreken van een boom die “geplant” is aan waterbeken. De Biebel in de Twentse Sproake vertaalt met: “wortels in de waterkaante” en ook de vertaling van Dr. Ida G.M. Gerhardt en dr. Marie H. van der Zeyde spreekt hier van “een boom…wortelend waar water stroomt”. In dit verband wil ik verwijzen naar Jeremia 17:7,8 waar eveneens het beeld beschreven wordt van een boom aan de waterkant “die zijn wortels laat uitlopen bij een waterloop”(HSV). “Geplant” en “geworteld” liggen qua betekenis in elkaars verlengde. Verder ontkom ik niet aan toevoegingen, hoe graag ik ook zo compact mogelijk probeer te berijmen. Vandaar het “friske grùs”.

Tenslotte de “mooie” oud Rijssense term “doewnuereg” uit het derde couplet. Het Rijssens woordenboek geeft als betekenis: eigenzinnig, onhandelbaar. De klank van het woord verraadt de betekenis ervan!

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag